Onderzoek naar de wijze van beoordelen van de begeleidingsbehoefte in het gemeentelijk domein
ZINZIZ heeft, in opdracht van SBCM, een verkennend onderzoek gedaan naar hoe er binnen verschillende gemeenten wordt omgegaan met jobcoaching. Voor gemeenten zijn er geen landelijke richtlijnen voor het bepalen of iemand jobcoaching nodig heeft. ZINZIZ heeft daarom onderzocht welke verschillen er in de praktijk zijn tussen gemeente en professionals in hoe zij de noodzaak voor jobcoaching beoordelen. In dit artikel lees je hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke inzichten en aanbevelingen hieruit zijn gekomen om de wijze van beoordelen methodisch te versterken.
Aanleiding
Begeleiding door een jobcoach is voor veel mensen met een beperking een belangrijk instrument om duurzaam aan het werk te komen en te blijven. UWV of gemeenten kunnen dit instrument als ‘persoonlijke ondersteuning’ (PO) inzetten. Daarvoor beoordelen zij of iemand deze vorm van begeleiding nodig heeft en voor welke duur en met welke intensiteit. Bij UWV wordt de beoordeling gedaan door arbeidsdeskundigen aan de hand van een gemeenschappelijke en methodisch onderbouwde leidraad. Deze is ontwikkeld door het Arbeidsdeskundig Kenniscentrum (AKC) en is vastgesteld door de Nederlandse Vereniging van Arbeidsdeskundigen (NVvA). In het gemeentelijke domein ontbreekt een dergelijke gemeenschappelijke leidraad.
Op grond van de Participatiewet hebben gemeenten immers de ruimte om hun eigen invulling te geven aan hun beleid en uitvoering. Hierdoor kan en mag de wijze verschillen waarop gemeenten beoordelen of iemand jobcoaching nodig heeft. De Arbeidsinspectie ziet echter dat die lokale verschillen ertoe kunnen leiden dat cliënten niet altijd toereikende ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld in duur en intensiteit. SBCM onderschrijft dit risico. Als iemand niet de juiste en best-passende begeleiding krijgt, kan dat gevolgen hebben voor de duurzame arbeidsparticipatie van mensen met een beperking. SBCM heeft daarom ZINZIZ gevraagd een verkennend onderzoek uit te voeren naar de huidige uitvoeringspraktijk en waar kansen en randvoorwaarden liggen om de wijze van beoordelen in het gemeentelijke domein te versterken.
De aanpak
ZINZIZ heeft onderzocht hoe gemeentelijke professionals de beoordeling van de persoonlijke ondersteuning (PO) jobcoaching uitvoeren en op basis van welke kennis of methode zij die beoordeling doen. Hiervoor hebben de onderzoekers deskundigen geïnterviewd en zeven groepsinterviews gehouden met 32 professionals uit 19 gemeenten. Vervolgens zijn sessies gehouden met cliëntvertegenwoordigers, werkgevers, beleidsmedewerkers en jobcoaches om hen te laten reflecteren op de bevindingen van de groepsinterviews.
De bevindingen
Het onderzoek laat zien dat er inderdaad verschillen zijn in de wijze waarop gemeenten het beoordelingsproces hebben ingericht. Zowel in wie de beoordeling uitvoert, als ook in het gebruik van (wetenschappelijke) methoden of inzichten om de beoordeling zelf uit te voeren en de eisen die aan de uitvoerende jobcoach worden gesteld. Er is geen sprake van een gedeelde systematiek of methodiek. De gesproken gemeentelijke professionals geven aan dat het hen wel zou helpen als er meer gedeelde en wetenschappelijke onderbouwde handvatten zouden zijn voor het uitvoeren van de beoordeling. Dat zou volgens hen bijdragen aan een beter onderbouwde oordeelsvorming en daarmee aan de kwaliteit van de uitkomst van de beoordeling. Een belangrijke randvoorwaarde voor hen is dat dit niet ten koste mag gaan van de gemeentelijke beleidsvrijheid. Die vrijheid is voor hen van belang om in geval van complexe problematiek op meerdere levensgebieden persoonlijk en lokaal maatwerk te kunnen bieden.
De onderzoekers bevelen dan ook aan om kwaliteitsverbetering van de beoordelingen van de begeleidingsnoodzaak en –behoefte vooral te richten op het creëren van breed gedeelde basis voor de methodische en inhoudelijke onderbouwing van de beoordeling zelf en de begrippen die daarin worden gebruikt. De verbeteringen moet niet worden gericht op de inrichting van processen en procedures. Zo ontstaat er wel een meer gedeelde basis en blijft tegelijkertijd de gemeentelijke beleidsvrijheid overeind. En een betere afweging en onderbouwing van de keuze voor het wel of niet inzetten van een jobcoach draagt weer bij aan de behoefte aan meer transparantie bij cliënten en werkgevers.
Hoe nu verder?
Het verkennend onderzoek is uitgezet naar aanleiding van gesprekken met SAM, de beroepsvereniging van professionals in het sociaal domein, het Arbeidsdeskundig Kenniscentrum (AKC), de Nederlandse vereniging van arbeidsdeskundigen (NVvA) en Cedris over dit thema. Op dit moment zijn met deze partijen in gesprek over hoe een vervolg te geven aan de aanbevelingen. Zodra meer bekend is, zullen we daarover communiceren.